74 jaar geleden leed het Westen van Nederland onder de gevolgen van de Hongerwinter.
Door blokkades op te werpen bij de Afsluitdijk, de bruggen over de IJssel en de Friese/Overijsselse IJsselmeerhavens èn het niet meer afgeven door de Duitse bezetter van transportvergunningen, werd vervoer van voedsel naar het Westen van Nederland geblokkeerd.
(Het Zuiden van Nederland was tijdens de Hongerwinter al bevrijd).
(Het Zuiden van Nederland was tijdens de Hongerwinter al bevrijd).
Omdat de frontlijn daarom dwars door Nederland liep – ruwweg langs de grote rivieren – kon er ook geen Limburgse steenkool naar West-Nederland worden vervoerd.
Dit alles veroorzaakte in West-Nederland een humanitaire ramp van catastrofale omvang.
Naar schatting twintigduizend mensen kwamen om
door honger en kou.
Toen duidelijk werd, dat een echte hongersnood aanstaande was, besloot de Duitse rijkscommissaris Seyss-Inquart het voedselvervoer over het IJsselmeer weer toe te staan.
Vanaf het platteland kon, zo was het idee, toch weer wat voedsel naar de hongerende bevolking in het Westen van het land worden gebracht.
Maar de aanhoudende vorst maakte het varen over
het IJsselmeer rond Kerst 1944 al onmogelijk.
Pas in februari 1945 was het mogelijk te starten met de voedselvaarten.
In de Hongerwinter van 1945 is ook een deel van de Bunschoter bottervloot ingezet om voedsel te varen, bestemd voor Bunschoten-Spakenburg en de omliggende regio.
In zijn boek “Van gaand en staand want”, schrijft Peter Dorleijn over de inzet van de Bunschoter vloot in de Hongerwinter van 1945.
De meeste tochten gingen naar de kop van Overijssel, Friesland en Drenthe.
Enkele ook naar West Friesland, waar in Broekerhaven en Medemblik ook wel eens een vrachtje georganiseerd kon worden.
Het ging hier om landbouwproducten als kool, erwten en bonen, maar vooral ook om aardappelen. Omdat Bunschoten-Spakenburg weliswaar een agrarisch gebied was – maar met voornamelijk veehouderij en geen akkerbouw – ontstond ook hier een tekort aan aardappelen en groenten. Ook in en rondom Bunschoten Spakenburg werd de situatie precair.
Het initiatief voor de voedselvaarten vond plaats onder auspiciën van de VEreniging ter BEhartiging van den Nederlandschen Aardappelhandel (VEBENA).
In 1941 was door de Duitse bezetter bepaald, dat de akkerbouwers alle geproduceerde aardappelen moesten leveren aan de VEBENA.
Zij werd daarmee een semi-overheidsinstelling die de distributie van aardappelen verzorgde.
Deze vereniging onderhield de contacten met de lokale voedselcommissies en zorgde voor papieren (de connossementen) waarop stond waar aardappelen geladen konden worden.
Er was inmiddels ook een ‘Voedselcommissie Spakenburg’ in het leven geroepen, waaraan ook visserijvereniging ‘de Eendracht’ meedeed.
In die commissie zaten H. Koelewijn – als leider van de distributiekring Bunschoten en naast Peter Blokhuis nog Peter Baas als oud-visser en secretaris van de visserijvereniging ‘de Eendracht’.
In die commissie zaten H. Koelewijn – als leider van de distributiekring Bunschoten en naast Peter Blokhuis nog Peter Baas als oud-visser en secretaris van de visserijvereniging ‘de Eendracht’.
Het varen met motorvrachtschepen was praktisch onmogelijk geworden niet alleen door gebrek aan brandstof, maar meer nog vanwege de beschietingen door jachtvliegtuigen.
De schippers aarzelden dan ook aan de voedseltransporten over water te beginnen. Ze waren bang dat handlangers van de bezetter het voedsel in beslag zouden nemen.
Na garantie van de Rijkscommissaris dat het vervoer veilig was, gingen de schippers toch aan de slag. Het vrijwaarde hen bovendien van de “Arbeitseinsatz”.
Botters liepen schijnbaar minder gevaar beschoten te worden.
En ze hadden het voordeel dat zij op de zeilen (zonder brandstof) konden varen.
Hoewel – er zijn ook verhalen bekend van schijnaanvallen op botters!
Ook al werd er dan naast de botters geschoten, het was voor de bemanningen wel een erg angstige ervaring.
De eerste tochten werden omstreeks februari 1945 gemaakt. De vissers kregen van VEBENA op, waar en wat ze moesten laden.
De beloning voor de schipper was 15% van de lading of een geldbedrag. Maar geld had in die tijd maar zeer betrekkelijke waarde.
Soms was het ook een kwestie van zelf op zoek gaan.
In principe kregen de vissers dan geen vergoeding voor het varen, maar bijna altijd waren zij wel in staat om voor eigen gebruik en een beetje handel het een en ander te ritselen.
Hans Hoitink, secretaris van Vereniging de Bruine Vloot.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.